Pim Cuijpers is klinisch psycholoog maar kwam pas naar de VU toen hij 48 was. Daarvoor heeft hij 15 jaar in de GGZ gewerkt waar hij voornamelijk betrokken was bij preventieprojecten. Tijdens zijn tijd in de GGZ is hij gepromoveerd aan de Radboud Universiteit op onderzoek naar ondersteuningsgroepen voor dementerende ouderen. Daarna heeft hij nog 8 jaar bij het Trimbosinstituut gewerkt waar hij naast verschillende implementatieprojecten en het opzetten van trainingen ook onderzoek deed.
Na zijn periode bij het Trimbosinstituut is hij begonnen bij de VU waar hij 15 jaar leiding heeft gegeven aan de afdeling Klinische-, Neuro- en Ontwikkelingspsychologie. Binnen het domein van psychologie en psychiatrie is Cuijpers de meest geciteerde wetenschapper in academische publicaties over psychische behandelingen. Daarnaast is hij de bedenker van de internationaal bekende database Metapsy.org met informatie over onderzoek naar psychologische behandelingen en heeft studenten in hun psychisch welzijn ondersteund met de oprichting van het platform Caring Universities.
Bij wat voor soort projecten was je betrokken in de GGZ?
Ik deed vooral preventieprojecten, ondersteuningsgroepen voor dementerende ouderen, groepen voor nabestaanden van suicide, cursussen omgaan met depressie, en allerlei andere projecten. Toen kwam de vacature voor een bijzondere leerstoel bij de VU op mijn pad, en daar heb ik op gesolliciteerd. Tegelijkertijd had de afdeling een nieuw afdelingshoofd nodig. Toen is er iemand anders benoemd als bijzonder hoogleraar en ben ik als afdelingshoofd van klinische psychologie benoemd, omdat ik bij de GGZ en het Trimbosinstituut ook een managementfunctie had. Toen ben ik weer begonnen met het werven van onderzoeksgeld en het werven van mensen. Dat was in 2005.
Wat ontdekte je in je tijd in de praktijk?
Ik heb toen gemerkt dat ik goed ben in het doen van onderzoek. Het gekke is alleen dat ik me helemaal geen academicus voel; nog steeds niet. Dat komt misschien ook doordat ik een hele andere manier van leiding geven heb en om naar onderzoek kijken. Voor mij is het belangrijkste dat je onderzoek doet waar patiënten wat aan hebben. Desondanks is de stap naar de VU wel goed voor mij geweest. Als klinisch psycholoog uit de praktijk heb ik een hele andere achtergrond. Daarnaast heb ik altijd heel hard moeten werken om de dingen gedaan te krijgen die ik wilde doen. Het is nooit vanzelf gegaan en dat heeft me gevormd.
Weet je nog wat je aantrok in de vacature bijzonder hoogleraar?
Bij het Trimbos Instituut ontdekte ik dat het leuk vond om onderzoek te doen en ik kon het goed. Dus daarom was het een logische stap om naar de universiteit te gaan. Vergeleken met collega’s ben ik wel veel later aan een academische carrière begonnen. Maar in het aantal papers en onderzoeken heb ik iedereen wel zo'n beetje ingehaald.
Had je een gevoel dat je een inhaalslag moest maken?
Nee, dat niet. Maar ik moest natuurlijk de afdeling klinische psychologie opbouwen, zelf onderzoek doen en onderwijs geven. En dat was niet niks. Er waren veel studenten, maar een kleine afdeling en de onderzoekstak ontbrak. Die heb ik toen opgebouwd. In het collegejaar 2014/2015 is klinische psychologie samengegaan met neuropsychologie en ontwikkelingspsychologie. Daar ben ik toen ook hoofd van geworden. Een paar jaar geleden ben ik teruggetreden.
Wanneer kon je meer aandacht aan het onderzoek besteden?
(Grappend) In de avonduren? Want ik had een volledige managementfunctie, maar de kern van het onderzoek betreft vooral preventie wat ik veel bij de GGZ en het Trimbosinstituut heb gedaan. Naast preventie zijn minimale interventies ook een belangrijke focus binnen mijn onderzoek. Daar ben ik mee begonnen toen ik in de GGZ kwam. Toen ik bij de VU kwam bestond er al onderzoek naar digitale interventies. Daar ben ik toen mee doorgegaan en preventie en interventies zijn altijd de grote thema’s in mijn onderzoekswerk gebleven.
Naast preventie en interventies ben ik ook steeds meer onderzoek gaan doen naar psychologische behandelingen. Dit zijn eigenlijk nog steeds de drie onderwerpen waar ik me mee bezig houdt. Het overkoepelende thema daarbij is wat je kunt doen naast gewone standaardbehandeling om op bevolkingsniveau de ziektelast van depressie te verminderen. Wat kun je nou nog meer doen tegen depressies, behalve wat je live in de behandelkamer doet. Dat zijn ook de thema's die ik in de afscheidscolleges wil bespreken.
Wat kun je nu doen met al die kennis over psychologische behandelingen?
We hebben dat de afgelopen jaren allemaal in kaart gebracht in de database Metaspy.org die gratis toegankelijk is. Alles wat we wereldwijd weten uit gerandomiseerde effectstudies over behandelingen, hebben we bij elkaar gebracht. Dat is inmiddels een enorm domein geworden, vooral wat betreft depressie maar inmiddels ook voor allerlei andere psychische aandoeningen. Je kunt me alles vragen over psychologische behandelingen. En dat is ook de doelstelling van de database (): wat weten we, en wat weten we nog niet. En hoe kun je dingen veranderen, minimaliseren, anders aanbieden of bijvoorbeeld alternatieve behandelingen maken. Dan moet je wel eerst weten wat we nu weten.
Wanneer ben je begonnen met die database?
Ik ben rond 2006 begonnen met de database. Sindsdien houden we iedere vier maanden bij welke nieuwe studies gedaan zijn. Dat voegen we toe aan de database, en we hebben die nu via de website helemaal open source gemaakt. Iedereen kan daar gebruik van maken en antwoord op vragen krijgen als: Werkt cognitieve gedragstherapie ook bij ouderen? Kun je groepstherapie toepassen bij perinatale depressie? Werkt interpersoonlijke psychotherapie ook als je een lichamelijke ziekte daarnaast hebt? Dat soort vragen kun je allemaal eindeloos stellen. En als je zo’n vraag stelt, dan komt de database met een meta-analyse. Zoals wat zijn de effecten, wat is de kwaliteit van de onderzoeken, hoeveel mensen moet je behandelen om één positieve uitkomst meer te hebben. Alles wat in een normale meta-analyse zit krijg je online, binnen 2 minuten.
En wat doen de gebruikers met de data?
De bedoeling is dat de data beschikbaar worden en, een belangrijk nevendoel is dat mensen geen onnodige kleine meta-analyses meer doen. Nu heb je heel veel onderzoekers die kleine vragen stellen en daar een paper over schrijven dat wordt gepubliceerd terwijl dat allemaal niet nodig is. Want je kunt de resultaten direct uit onze database halen. En we verdienen er geen geld mee. Het is volledig open source.
De belangrijkste gebruikers zijn onderzoekers, en daarnaast zijn belangrijke gebruikers de ontwikkelaars van behandelrichtlijnen. Op dit moment bijvoorbeeld zijn mensen bezig met een update van de Nederlandse richtlijn, zij gebruiken ook onze data. En de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die heeft gewerkt aan een update van hun beladelrichtlijnen voor psychische problemen, die gebruiken ook papers gebaseerd op onze data.
Jullie werken al langer samen met de WHO. Wat houdt dat precies in?
Bij de WHO ben ik adviseur op heel veel projecten en we hebben ook een WHO-collaborating center over psychologische interventies, samen met mijn collega Marit Sijbrandij, die een hele onderzoekslijn heeft ontwikkeld over mondiale geestelijke gezondheid. De database is ook een onderdeel van het collaborating center. En de WHO financiert nu een database voor psychologische behandeling van psychotische stoornissen. De huidige database gaat vooral over depressie.
Maar we hebben inmiddels ook onderzoeksdata verzameld over stoornissen als paniek, gegeneraliseerde angst, sociale fobie, insomnia, en borderline. Het is een beetje technisch, want het zijn meta-analyses, dus niet direct leesbaar voor leken, maar we zijn ook begonnen om te bekijken of we niet ook meteen een vertaling kunnen maken van de uitkomsten ervan voor clinici en patiënten zodat die er ook gebruik van kunnen maken. Het is gewoon heel belangrijk dat er een plek is waar je informatie kunt vinden over psychologische behandelingen voor psychische problemen.
Naast de database heb je ook veel digitale interventies ontwikkeld. Maken die de zorg goedkoper?
Dat is niet het hoofddoel. Je hebt heel veel mensen die depressies hebben, maar niet behandeld worden. Als je heel veel geld gaat besteden aan één behandeling, dan kun je dat geld niet besteden aan andere mensen die dat ook nodig hebben. Dus als je het minimaal kunt doen, dan kun je meer mensen helpen met hetzelfde geld. Zeker in een tijd met zoveel en lange wachtlijsten zijn digitale interventies een goed alternatief. Overigens, er wordt ook al heel veel gedaan met digitale hulp. De GGZ doet dat en er zijn ook al digitale klinieken. Nederland is ook een voorloper wat dat betreft. Mijn collega Heleen Riper heeft ook een lange en uitgebreide onderzoekslijn op het gebied van digitale interventies.
Kun je ook zien hoe het gaat met de geestelijke gezondheid in Nederland?
Nee, dat kunnen we niet zien, omdat we alleen maar kijken naar behandelstudies. We kunnen niet zien wat er in de samenleving gebeurt. We kunnen wel kijken naar de effecten over de tijd heen. We weten bijvoorbeeld dat het placebo-effect van antidepressiva groter wordt door de tijd heen. We kunnen niet kijken wat er in de bevolking gebeurt.
Rondom je emeritaat ga je vier lezingen houden, wat houden die in?
De lezingen gaan over de domeinen waarmee ik me in mijn werkzame leven heb bezig gehouden, zoals preventie. Ik heb bijvoorbeeld veel onderzoek gedaan of je het ontstaan van depressies kunt voorkomen. We weten nu dat het kan, maar het is wel ingewikkeld om depressies te voorkomen. Daarvoor heb ik ook allerlei methodieken ontwikkeld in de afgelopen tijd en ik denk dat we in de afgelopen 25 jaar daar grote stappen in hebben genomen.
Een tweede domein is digitale interventie. Een stormachtige ontwikkeling de afgelopen 25 jaar. In 1998 heb ik de eerste subsidie gekregen om onderzoek te doen naar digitale interventies. Tussen toen en nu is er heel veel gebeurd en hebben we heel veel bereikt. Een van die dingen die ik in de lezing wil laten zien is dat de digitale interventies net zo effectief zijn als face-to-face behandelingen. Maar wat we niet moeten vergeten, en daar ga ik ook in de lezing op in, is dat als je naar de hele wereld kijkt, dan leeft nog steeds 80 procent van de wereldbevolking met een psychisch probleem voornamelijk in de landen met lagere inkomens, en daardoor nauwelijks toegang hebben tot evidence based hulp.
In bijvoorbeeld India zijn er meer mensen met een depressie dan de hele bevolking van Spanje bij elkaar. Dus als je in dat soort landen een interventie hebt met een klein effect, maar je zorgt ervoor dat die door heel veel mensen gebruikt kan worden, dan kun je een enorme impact hebben.
Over het algemeen proberen wij in het Westen digitale behandelingen te ontwikkelen die even effectief zijn als face-to-face behandelingen, maar als je een interventie met een heel klein effect hebt, die je wel kunt laten gebruiken door een land als India, dan is de impact enorm. Dat is een uitdaging die me enorm interesseert. En daar kun je ook met onbegeleide digitale interventies werken, dan maakt het ook niet zo veel uit dat die effecten kleiner zijn, als je het maar op grote schaal kunt aanbieden.
Daar zijn we ook al mee begonnen, zoals met Syrische vluchtelingen in Turkije en Libanon waarbij we een digitale interventie op de smartphone hebben aangeboden en aan andere mensen die in Libanon wonen, en daaruit blijkt dat die interventies werken. Dit doe ik samen met Marit Sijbrandij, die hier een hele onderzoeksgroep rond heeft opgezet.
Je moet officieel met pensioen, maar zo te horen kan dat helemaal niet?!
Inderdaad, ik ben nog lang niet klaar. Verder ga ik het in de lezingen hebben over waar de mogelijkheden liggen om behandelingen te verbeteren. We hebben heel veel behandelingen, maar we weten eigenlijk niet welke behandelingen voor wie het beste is. En hoe zit dat dan met antidepressiva? Hoe kun je dat beter doen? Wat werkt op de lange termijn? Werkt dat dan ook bij specifiek doelgroepen, zoals kinderen? In de vierde lezing ga ik het hebben over algemene aanbevelingen voor toekomstig onderzoek. We hebben de standaardbehandelingen, maar wat kunnen we nog meer doen?
Dit laatste is wel de rode draad van de onderzoeksvraag die Cuijpers zichzelf vaak stelt: Wat kunnen we nog meer doen? In september verschijnen de lezingen wekelijks op YouTube.
Interview met Pim Cuijpers, hoogleraar klinische psychologie
6 juli 2023
In september 2023 gaat Pim Cuijpers met emeritaat en houdt dan vier lezingen om de tussenstand van zijn werk te geven en om over zijn toekomstig werk te spreken. In dit vraaggesprek vertelt hij over zijn werk en de onderwerpen van de lezingenreeks.