Allereerst gefeliciteerd met je functie als decaan. Hoe heeft jouw carrièrepad geleid naar deze rol en welke kennis en ervaringen uit voorgaande rollen neem je mee?
‘’De academische wereld is als een rode draad in mijn loopbaan. Al voor het afronden van mijn proefschrift aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) ging ik aan de slag als universitair docent bij de Universiteit Utrecht. Ik heb ook enige jaren aan de Universiteit van Tilburg gewerkt. Inmiddels werk ik alweer meer dan vijftien jaar als voltijdshoogleraar bij de VU, bij de sectie Staats- en bestuursrecht. Als hoogleraar heb ik met veel plezier diverse managementrollen vervult, zoals programmaleider, afdelingshoofd en sectiehoofd.
Daarvoor bekleedde ik een deeltijdleerstoel aan de VU, die ik combineerde met mijn baan bij het Ministerie van Justitie. Daar heb ik gedurende negen jaar verschillende functies gehad, waaronder die van coördinerend raadadviseur.
In mijn nieuwe rol als decaan moet ik veel aan mijn tijd bij justitie terugdenken. En dat heeft alles te maken met de manier van werken in grote, complexe organisaties met veel tegenstrijdige belangen. Ik vertegenwoordigde toen het ministerie op bepaalde terreinen. Ik sprak dan met vertegenwoordigers van de andere departementen, die uiteraard ieder voor de belangen van hun eigen ministeries opkwamen. Maar we moesten ook het gemeenschappelijke belang van het kabinet in het oog houden. Hetzelfde gebeurde in Brussel, waar ik een tijd heb opgetreden als vertegenwoordiger van onze lidstaat op het gebied van privacy. Iedere regeringsvertegenwoordiger komt daar op voor het belang van zijn lidstaat, maar moet ook rekening houden met het gemeenschappelijke EU-belang. Vergelijkbare situaties ervoer ik in Parijs bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) of op de Nederlandse Antillen, waar ik namens het ministerie vergelijkbare rollen had.
Aan de VU werkt dat precies zo. Wat dat betreft, is mijn nieuwe functie echt een feest van herkenning. Als decaan spreek je met de andere decanen, de rector magnificus en het College van Bestuur over het VU-belang, maar ik kom vanzelfsprekend ook op voor het belang van onze rechtenfaculteit.’’
Je omschrijft je nieuwe rol als een feest van herkenning. Wat maakt deze rol zo leuk en interessant?
‘’De combinatie van inhoud en management. Dat ik inhoudelijk gedreven ben, is niet zo vreemd voor een wetenschapper. Wat ik mooi vind aan deze functie, is dat ik de inhoud kan combineren met het opkomen voor de belangen van onze faculteit. De faculteit waar ik meer dan vijftien jaar heb gewerkt en mooie kansen heb gekregen op het gebied van onderzoek en onderwijs. Het is heel mooi om op deze manier een gebaar terug te kunnen maken.’’
Je bent nu twee maanden werkzaam als decaan. Wat is je in deze tijd opgevallen?
‘’Dat ik, hoewel ik al lange tijd bij de rechtenfaculteit werk, grote delen van onze faculteit niet goed ken. Daarom heb ik de afgelopen periode de meeste tijd gestoken in de kennismaking met nieuwe gezichten. Ik vind het belangrijk om mijn beeld van de faculteit te verbreden, zodat ik ook weet wat er speelt binnen de afdelingen en de secties waar ik in mijn vorige rol weinig of niet mee te maken had. Ik houd bovendien niet van communicatie enkel via papier of e-mail. Ik vind het fijn om er een gezicht bij te hebben.
Ook VU-breed ben ik het landschap aan het verkennen en aan het bekijken hoe bijvoorbeeld de diensten ons als faculteit kunnen ondersteunen. Je moet de uitgestoken hand zien om hem te kunnen aannemen. Ik vind het belangrijk om daar nu meteen in te investeren.’’
Toen je benoemd werd, noemde Jeroen Geurts je visierijk. Wat is jouw visie op het juridisch vakgebied?
‘’Ik vond dat wel een mooi compliment. Het klopt dat ik bepaalde ideeën heb over waar we als faculteit de accenten op zouden moeten leggen. Die visie is gebaseerd op de gedachte dat recht veel meer inhoudt dan het mogelijk maken van de togaberoepen. Dat zijn weliswaar heel belangrijke beroepsgroepen, en we leiden studenten dan ook zeker hiervoor op. Maar als je kijkt naar de betekenis van het recht in onze samenleving, dan is de functie daarvan veel ruimer dan enkel en alleen de beslechting van geschillen. Het recht houdt veel meer in. Het bestaat voor een groot deel uit normen en waarden aan de hand waarvan we ons behoren te gedragen in de samenleving, die support en steun geven, juist ook om te voorkomen dat er misstanden en conflicten ontstaan.
Ik vind dat we op die kant van het recht al sterk inzetten als faculteit, maar dat kan nog meer. Zeker ook als we kijken naar waar onze studenten terecht komen. De overheid is de grootste werkgever voor juristen. De meeste rechtenstudenten worden dus niet rechter of advocaat, maar bijvoorbeeld beleidsmedewerker bij een ministerie of een gemeente. Maar ook veel advocatenkantoren willen breder ontwikkelde juristen hebben, ook wel T-shaped lawyers genoemd. Ik vind het belangrijk om als faculteit mee te bewegen met de behoeften van de maatschappij. Tenslotte willen we onze studenten opleiden tot het type jurist dat onze samenleving nodig heeft.’’
Hoe doen we dat op dit moment al?
‘’Onze Engelstalige bachelor Law in Society is hier een mooi voorbeeld van. Studenten worden daar niet opgeleid tot klassieke jurist, maar bestuderen maatschappelijke issues ook vanuit andere disciplines, zoals de sociale wetenschappen. Zo dragen we bij aan juristen met een bredere blik en spelen we in op de behoefte van de maatschappij. Maar we hebben ook bijvoorbeeld veel criminologen in huis.
Het komt ook terug in onze andere opleidingen. We focussen in ons onderwijs op de ‘waarom vraag’. We leggen niet alleen uit hoe het recht in elkaar zit, maar verklaren ook waarom het zo in elkaar zit en denken na over de rechtvaardiging ervan. In hoeverre is het goed, in hoeverre is het verkeerd, en waarom? Als studenten binnenkomen, moet de nieuwsgierigheid daarnaar vaak nog groeien. Aan onze docenten de taak om studenten nieuwsgierig te maken, om hen te prikkelen, en vooral ook die ‘waarom vraag’ te stellen.’’
Waar mogen we als faculteit trots op zijn?
‘’Wat mij altijd al opviel, maar nu nog des te meer, is de gedrevenheid van onze collega’s. Ik merk dat aan de manier waarop zij over hun werk praten, heel passievol. Daarnaast zijn onze medewerkers heel betrokken bij de faculteit. Dat kun je merken aan bezorgdheden die soms leven, niet alleen over bijvoorbeeld werkdruk. Ik neem die geluiden heel serieus. Bovendien zijn er maar weinig banen waar zoveel beroep wordt gedaan op zoveel uiteenlopende competenties. Daarom ben ik blij dat er landelijk, en ook op onze universiteit, meer ruimte is gekomen voor het idee dat niet iedereen overal en tegelijkertijd in alles heel goed hoeft te zijn. In de academische wereld staat dit ook wel bekend als ‘Erkennen en Waarderen’. De één heeft meer met onderwijs, de ander is beter in onderzoek en een derde vindt het leuk om zich ook bezig te houden met bestuursrollen of valorisatie. Het is allemaal goed, het mag er allemaal zijn.’’