Permanente vorst in de bodem noemen we permafrost. Wanneer permafrost ontdooit beginnen micro-organismen het af te breken, waardoor die koolstof in de atmosfeer vrijkomt als koolstofdioxide, CO2, en methaan. De balans tussen opname door planten en de afgifte van CO2, kan verstoort worden door klimaatverandering. Uit het onderzoek, gepubliceerd in Nature Climate Change, blijkt nu dat noordelijke ecosystemen zonder permafrost over de tijd meer CO2 zijn gaan opnemen. Noordelijke ecosystemen waar in de zomer nog permafrost aanwezig is, nemen in verhouding minder CO2 op. Dit betekent dat een deel van de noordelijke ecosystemen CO2 uit de atmosfeer aan het wegvangen zijn. Hierdoor is de broeikas gedreven klimaatopwarming minder sterk gestegen in de afgelopen jaren.
Noodzaak blijft bestaan
Maar hier zal een limiet op zitten en de noodzaak blijft dan ook om de CO2-concentratie in de atmosfeer niet meer zo sterk te laten stijgen, en het liefst lager te krijgen. Tot op zekere hoogte geven deze ecosystemen ons dus een beetje spelingsruimte om veranderingen in onze activiteiten door te voeren, die ervoor gaan zorgen dat we geen CO2-uitstoot meer hebben.
Lokale factoren
Deze patronen worden daarnaast beïnvloed door de beschikbaarheid van nutriënten en water. Het effect van klimaatverandering op de koolstofbalans van noordelijke ecosystemen is dus afhankelijk van verschillende lokale factoren. Maar de huidige studie geeft goede inzichten welke dat zijn, waardoor er betere voorspellingen te maken zijn. Zo is het goed nieuws als de noordelijke ecosystemen meer opnemen. Maar als dit minder wordt betekent het dat de CO2-concentratie in de atmosfeer nog harder toeneemt, met alle gevolgen van dien. Waaronder het nog sneller afstappen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Dit benadrukt dan ook het belang van langetermijnmonitoring.
Data verzamelen
De onderzoekers hebben data verzameld van meer dan driehonderd langetermijnmeetpunten, en meer dan zeshonderd zomermetingen en maten de opname en afgifte van C02. Bokhorst en Dolman droegen vanuit de Vrije Universiteit Amsterdam bij via data uit eigen onderzoeksvelden. Zo doen de onderzoekers al bijna twintig jaar metingen vanuit Siberië en zomer metingen uit Noord-Scandinavië. Zonder dit grote aantal meetlocaties was het niet mogelijk geweest om deze subtiele details te ontrafelen.