Deeg en haar collega's wilden onderzoeken of er een verschil ontstaat in gezondheid bij ouderen die vooraf aan hun pensionering meer negatieve werkomstandigheden hebben gehad en ouderen die meer positieve werkomstandigheden hebben gehad: “Negatieve werkomstandigheden zijn onder andere de arbeidsbelasting, zoals herhaalde bewegingen of een lastige houding bij het werk. Maar ze zijn ook psychosociaal: onder tijdsdruk presteren, of je heel erg moeten concentreren op je werk. Positieve omstandigheden zijn je autonomie: wanneer je werkt, wanneer je vrij neemt, hoe je je werk kan indelen en hoeveel variatie in taken je hebt.”
De onderzoekers gebruikten gegevens van de Longitudinal Aging Study Amsterdam, een langlopend onderzoek waarin ouderen regelmatig worden geïnterviewd en getest. Uit de LASA-studie namen de onderzoekers de gegevens uit drie decennia: de jaren 1993-1999, 2003-2009 en 2013-2019. Er werd ingezoomd op ouderen die in één van deze periodes met pensioen gingen: hun gezondheid voorafgaand aan hun pensioen werd vergeleken met hun gezondheid achteraf. Tijdens de LASA-studie werden deze ouderen gevraagd naar hun lichamelijke beperkingen: of zij moeite hadden met dagelijkse activiteiten, zoals lopen, eigen of openbaar vervoer gebruiken, of aan- en uitkleden. Daarnaast werd hen gevraagd hoe zij hun gezondheid ervaarden: als heel goed, goed, gaat wel, soms goed en soms slecht, of juist slecht.
Uit het onderzoek blijkt dat over de decennia heen de gezondheid van oudere werkenden gemiddeld achteruit is gegaan, ongeacht of zij betere of slechtere werkomstandigheden hebben gehad. Met name het aantal oudere werkenden met lichamelijke beperkingen is in het laatste decennium flink gestegen, ook na de pensionering. Daarnaast werd hun eigen ervaring van hun gezondheid slechter, en deze verbeterde niet toen zij met pensioen gingen. Deeg: “Dat klinkt verrassend omdat je bij het pensioen een honeymoon-fase verwacht, dus een verbetering van het gevoel over de gezondheid. Uit onderzoek in het buitenland blijkt dat mensen alleen een betere gezondheid ervaren, als ze jonger met pensioen gaan.”
De onderzoekers pleiten er daarom voor dat de gezondheid na het pensioen wordt verbeterd door de arbeidsomstandigheden van oudere werkenden te verbeteren. Bijvoorbeeld door meer rust in de werktijden in te lassen, hen meer variatie in taken te geven of zelfs hen bij te scholen zodat zij andere taken kunnen doen. Ook pleiten de onderzoekers voor een aangepaste wettelijke pensioenleeftijd voor werkenden met ongunstige arbeidsomstandigheden, alsook meer flexibele pensioenregelingen. Deze maatregelingen zijn volgens Deeg belangrijk, omdat anders door de slechtere gezondheid van recent gepensioneerden de druk op de zorg juist weer kan stijgen: “Als je als overheid pensioen uitspaart, dan wordt de kans weer groter dat je meer aan zorg moet uitgeven.”